Beter levenKantoren
Iedereen mag straks terug naar de kantoortuin, maar floreert de werknemer daar eigenlijk wel?
Het tijdperk van verplicht thuiswerken loopt op zijn eind en wie een kantoorjob heeft, mag (of moet) straks weer aan de bak in de kantoortuin. Maar wie groeit en bloeit daar eigenlijk het best?
Bestaat er een slinkser eufemisme dan het woord kantoortuin? Een tuin, daar wil je zijn, daar wiegen groene bladeren op de zomerbries, vlinders fladderen, water klatert, mals gras nodigt uit om in de zon te gaan zitten. Vertaal dat naar een kantoor en er doemt een ander beeld op. Planten, ja, die moeten er staan, dat weten ze zelfs in het naargeestigste callcenter. Dus staat er een plantenbak met twee starre yucca’s, levende doden met grijze korrels eromheen. De zomerbries is het geraas van de airco, geklater komt er alleen uit de koffieautomaat. Een grastapijt? Hier zit je op een schuin naar voren geknakte bureaustoel omdat niemand weet hoe het kreng naar achteren moet. Je werkplek is aan een bureau-eiland (nog zo’n woord), sinds de coronacrisis voorzien van strategisch geplaatste stickers met rode kruizen erop: ‘Werkplek tijdelijk niet beschikbaar.’ Inmiddels zitten daar gewoon weer mensen, toetsenbord bovenop de sticker, dringend thuiswerkadvies of niet.
Natuurlijk, het thuiswerken zal blijven, na corona gemiddeld zo’n 8 uur per week. Dat wil althans de gemiddelde werknemer, blijkt uit onderzoek van het Nederlandse Centraal Planbureau; ander onderzoek rept over twee dagen. En voor de rest: terug naar het kantoor. Zo ideaal was het ook weer niet om hele dagen in eenzaamheid op de zolder naast de wasmachine te slijten, of aan de eettafel zakelijke telefoongesprekken te voeren terwijl een kind zijn beker melk omstoot.
Werkvolk
Terug naar de kantoortuin en de flexibele werkplek dus. Want dat betekent het voor de meesten werkende mensen die een kantoorbaan hebben. Wie heeft de luxe van een eigen kamer? De baas, ja, maar wij, het werkvolk, zitten met allemaal in een grote open ruimte waar je alles van iedereen hoort en ziet. Gezellig: best wel, irritant: vaak, enerverend: zéér. En officieel de slechtste werkplek op aarde, blijkt uit stapels wetenschappelijk onderzoek. De voortdurende afleiding leidt tot concentratieverlies – na een kort gesprekje duurt het gemiddeld 23 minuten om weer in het ritme te raken – chronische stress, een hoger ziekteverzuim, ontevredenheid bij werknemers en 86 minuten per dag minder productiviteit dan in het ouderwetse hokjeskantoor, waar dames en heren met vlinderbrillen kalm zaten te typen in eigen werkkamers aan weerszijden van een lange gang. Bellen? Dat doen we in de kantoortuin ijsberend voor de toiletten, de werkplek is daar niet geschikt voor. De werkplek is niet eens geschikt om te wérken. Wie toch een poging wil wagen zet een koptelefoon op en staart verbeten naar zijn computer, aan alle kanten uitstralend: niet storen, val me niet lastig, laat me met rust.
Of je moet apart gaan zitten in een werkcel, een ommuurd hok waar nooit daglicht komt. Want het ironische van de kantoortuin is dat degenen die er het best bij zijn gebaat – leidinggevenden, die tijd hebben om rond te lopen en met iedereen moeten communiceren – vaak een eigen kamer hebben. De ‘hoofdwerkers’ zitten in de herrie. Of in een bezemkast.
Tuin? Hel
Volop creativiteit, communicatie en samenwerking, zoals de oorspronkelijke bedoeling was van de kantoortuin? Vergeet het maar. Uit onderzoek van de Harvard Business School blijkt dat persoonlijke interactie in open kantoorruimtes juist met 70 procent afneemt. We mailen elkaar liever; de vijand luistert mee.
Een hel was het, vertelt een oud-werknemer van het legendarische New Yorkse reclamebureau Chiat/Day, dat in 1994 als eerste een – hysterisch vormgegeven – flexkantoor had in een podcast. Een open gevangenis, zeggen anderen. Niet voor niks wordt in het Engels de kantoortuin ook wel een bullpen genoemd; een krappe plek waar gevangenen, of vee, bijeen werden gedreven; kostenbesparing is natuurlijk het echte oorspronkelijke doel. Hetgeen betekent dat met de werkende mens niet veel rekening is gehouden. De mens, die groeit wel mee, was kennelijk de gedachte, maar het kantoor is geen oase – het Duits spreekt van Bürolandschaft – en de mens geen plant.
Was het maar waar, dan was het een stuk makkelijker om te floreren op de plek waar we onze werkdagen slijten. In zijn boek Vanuit de plant gezien (2019) legt de Nederlandse essayist Arjen Mulder uit wat (kantoor)mensen van planten kunnen leren: communiceren en samenwerken, juist de vaardigheden die in de kantoorjungle op de proef worden gesteld. “Planten richten de ruimte zo in dat ze er allemaal kunnen leven”, zei Mulder in een interview. “Die rijkdom aan soorten kan alleen ontstaan als afzonderlijke soorten zich inpassen in de bestaande gemeenschap, en dat is precies wat planten doen. Ze werken samen en ze overleggen.” Kijk maar naar de bomen. “Die houden keurig afstand om elkaar de ruimte te gunnen om zoveel mogelijk bladoppervlak naar het zonlicht te wenden.”
Geranium en Sierui
Trek dat door naar de kantoortuin en je ziet het voor je: assistent Geranium, prima gedijend in de schaduw van de baas, en teamspeler Sierui, die naast iedereen kan bloeien. Maar ook: de klimop, ongebreideld ambitieus en vast van plan omhoog te komen. De hortensia Annabelle, de drama queen van de afdeling: altijd schitterend met die grote witte bolbloem, maar ze ligt omver bij het minste zuchtje wind. Nee, dan volhouder Netels. Niet uit te roeien: begint als onderkruiper, maar heeft binnen de kortste keren de hele zaak overgenomen.
Maar serieus: welk menstype gedijt in de kantoortuin? Wie groeit en bloeit er, wie kwijnt er weg? Ook daar is onderzoek naar gedaan. Door de Nederlandse organisatieadviseur Jan Gerard Hoendervanger bijvoorbeeld, die in april dit jaar promoveerde op de psychologie van de flexplek. Zijn conclusie: flexplek en kantoortuin zijn lang niet voor iedereen geschikt. “Vaak wordt het onderscheid tussen extraverte en introverte mensen gemaakt”, zegt Hoendervanger. “Vooral introverte mensen zouden het moeilijk hebben, de hele dag tussen uitbundigere collega’s. Ik heb met name onderzoek gedaan naar mensen die veel behoefte hebben aan privacy tegenover de groep die juist veel behoefte heeft aan sociale verbondenheid.” Voor de duidelijkheid: met privacy bedoelt hij rust en stilte om je taken te kunnen uitvoeren, niet per se dat collega’s niet mogen weten dat je in een scheiding ligt, al zal die groep daarover ook terughoudender zijn. De conclusies laten zich raden. De rust- en stiltebehoeftigen worden gek in de kantoortuin. De sociale types zijn er positiever over. Maar ook die geven aan er niet geconcentreerd te kunnen werken.
Veranderen dus: opstaan van het bureaueiland, weglopen uit de open, transparante ruimte waarin dertig man zit te socializen en de stiltecel in, daar zijn die hokjes voor bedoeld. Maar zo makkelijk is dat niet, ontdekte Hoendervanger. In sommige bedrijfsculturen durft bijna niemand dat, je structureel afzonderen van de ruimte waar het allemaal gebeurt. Het vergt assertiviteit je zo ostentatief af te sluiten. En autonomie: “Je mist de gezelligheid, de roddels, de promotiekansen misschien zelfs”, zegt Hoendervanger. “Zulke psychologische mechanismen spelen onbewust mee.”
Hybride werken
Bovendien zijn veel mensen te zeer gehecht aan hun vaste patronen om voortdurend van werkplek te wisselen. Het nieuwe werken is hybride, weet Hoendervanger, alleen in de kantoortuin zitten is al lang weer passé. Van nu is het je werkplek te kiezen al naar gelang je taak en je persoonlijkheid: thuis, op de zaak, in de open loungeruimte om te brainstormen, in een privéhok om keihard te knallen, hier, daar, overal en altijd. Doodvermoeiend, zegt Hoendervanger, voor mensen die van vastigheid en structuur houden, en dat zijn er veel. “Niet iedereen is altijd flexibel, zoals het hybride werken veronderstelt.” Mensen die van een rustig, eigen kantoortje houden met een fotolijstje op hun bureau, zitten tegenwoordig al gauw ergens op het autistische spectrum. Onzin, zegt Hoendervanger. “Mensen zijn nou eenmaal erg verschillend in wat ze nodig hebben om goed te kunnen werken.” Toch ziet hij ook een gemene deler. “Evolutionaire psychologen zeggen dat de mens het best op zijn plek zat aan de rand van de steppe, op een plek waar je zelf beschut was, maar wel je vijanden over de vlakte kon zien aankomen. Zo bezien zou iedereen een eigen kamer moeten hebben aan de rand van de kantoortuin. Waar dan wél alle collega’s zitten, zodat je ze kunt zien.”
Wie aarden het best in de kantoortuin? Dat zou ook Nederlands hoogleraar in de psychologie Willem van der Does kunnen weten, die met Zo ben ik nu eenmaal (2013) een klassieker over verschillende menstypen schreef. De narcist wil gezien en bewonderd worden – de kantoorarena biedt er volop gelegenheid toe. De vermijdende persoonlijkheid is extreem verlegen, die gaat er natuurlijk dood. Goed, het zijn eigenlijk persoonlijkheidsstoornissen waarover Van der Does schrijft, maar iedereen heeft wel zulke trekjes. Kan hij daarom uitsluitsel geven? Voor wie is de kantoortuin the workplace to be?
De kantine
Van der Does kan er kort over zijn: voor bijna niemand. Nee, ook niet voor narcisten. Die willen niet opgaan in de meute, stel je voor, die willen een eigen kamer met een secretaresse ervoor die hen bewaakt. Al helemaal niet, natuurlijk, voor dwangmatige mensen, die van orde en voorspelbaarheid houden: “Die raken in paniek van al die rommelige bureaus om zich heen.” Niet voor de verlegen mensen ook, inderdaad. “In het open kantoor moet je voor jezelf kunnen opkomen. Aan een luid bellende collega vragen of hij dat ergens anders wil doen: dat durft dit menstype niet.” De egoïst – impulsief, koud, misbruikt anderen voor eigen gewin – gedijt er beter. “Hem maakt het niet uit dat hij overlast veroorzaakt, maar dat type wil je sowieso niet in je bedrijf.”
Het enige menstype voor wie de kantoortuin het walhalla is: “de theatrale persoonlijkheid”, zegt Van der Does. Die gedijt bij aandacht, aandacht en aandacht en die is er tussen de burelen volop. “Zelfs klagen over de kantoortuin vindt dit menstype heerlijk. Als er maar iemand luistert, en die zit maximum drie bureaustoelen verderop.”
Wordt diegene wel weer afgeleid – nog een reden voor Van der Does om te pleiten voor de werksituatie waar de mens het best op gebouwd is: een rustig, eigen kamertje voor hooguit twee personen en een gemeenschappelijke ruimte voor de gezelligheid. Een kantine, bijvoorbeeld. Zo slecht was de oude werkplek nog niet.