AchtergrondOnderwijs
Iedereen kan in alles goed worden, als je maar oefent, zegt nieuwe studie
Astrofysica, chemie of Arabisch: volgens een grootschalig Amerikaans onderzoek kunnen we alles leren, mits we genoeg oefenen. ‘Dit toont het belang aan van hoge verwachtingen’, zegt pedagoog Pedro De Bruyckere.
Heb je echt een talenknobbel nodig om vertaler-tolk te worden, of een stevige wiskundeknobbel om je in hogere wiskunde te gaan verdiepen? Nee, zeggen Amerikaanse onderzoekers van de Carnegie Mellon University in Pittsburgh, iedereen kan in alles goed worden.
In een nieuwe studie, die nog geen peerreview kreeg, volgden ze de leerontwikkeling van Amerikaanse scholieren uit het lager, middelbaar en hoger onderwijs – in totaal goed voor 1,3 miljoen metingen. Wat bleek? De leercurve liep over alle studenten heen opvallend gelijk. Studenten scoren gemiddeld 2,5 procent beter na elke leermogelijkheid, en gemiddeld moeten studenten zeven keer oefenen om de leerstof te beheersen. De studenten die het traagst bijleerden, hadden slechts één oefening extra nodig om diegenen die de leerstof sneller oppikten bij te benen.
“Dit is een heel interessante studie, die vooral laat zien hoe groot het belang is van kwalitatieve leermomenten”, zegt Tim Surma, directeur van het Expertisecentrum voor Effectief Leren aan de Thomas More-hogeschool. Toch met deze kanttekening: de studenten in deze studie werkten uitsluitend met online leersystemen die interactieve oefeningen en onmiddellijke feedback op maat geven. “Dit zijn heel geavanceerde leeromgevingen, die steunen op AI”, zegt Surma. “Je kunt de resultaten van de leerlingen op deze specifieke domeinen echter niet zomaar gaan projecteren op een klassituatie bij ons, waar het belang van de menselijke interactie tussen leerkracht en leerlingen ook een grote rol speelt.”
Toch wijzen de resultaten van dit onderzoek in dezelfde richting van eerder werk van de Nieuw-Zeelandse pedagoog Graham Nuthall, die veertig jaar lang klassituaties opnam en analyseerde. “Hij kwam tot de conclusie dat leerlingen drie keer op een andere manier met de leerstof in aanraking moesten komen om de materie te begrijpen”, zegt pedagoog Pedro De Bruyckere (Universiteit Utrecht). “Ook daaruit bleek de leercurve van studenten dus opvallend gelijk te lopen.”
Volgens de onderzoekers roepen de resultaten fundamentele vragen op over onderwijs en leren in het algemeen. “Als er gunstige leeromstandigheden zijn en de persoon in kwestie zich inspant om voldoende kwalitatieve leermomenten te hebben, dan kan iedereen alles leren wat hij wil.”
Hoge verwachtingen
De onderzoekers zijn dan ook aanhangers van de school van de bekende Zweedse psycholoog Anders Ericsson. In het aloude debat over het belang van nature en nurture helt hij fel over naar dat laatste. In 1993 schreef hij een bekend geworden artikel in het tijdschrift Psychological Review, waarin hij aantoonde dat de meest geprezen violisten uit de geschiedenis ook de violisten waren die het meest geoefend hadden.
Ericsson toonde ook aan dat de voorkennis van studenten in het onderwijs niet uitsluitend voortkomt uit hun genen, maar ook uit de oefening die ze thuis kregen. “Een van die onderzoeken toonde aan dat leerlingen met een zogenaamde ‘wiskundeknobbel’ thuis vaker gezelschapsspelletjes hadden gespeeld, en dus een beter beeld hadden van getallen dan zij die dat van thuis uit niet deden”, zegt Surma. “Die wiskundeknobbel bleek dus eerder het resultaat van doorgedreven oefening.”
Of de voorkennis van de leerlingen in deze studie eerder uit genetica, dan wel uit oefening op jonge leeftijd voortkomt, daar gaan de onderzoekers niet op in. Maar het is wel duidelijk dat die voorkennis een grote rol speelt in de schoolprestaties. Hoewel er in leersnelheid dus amper verschil blijkt tussen de leerlingen, blijkt dat studenten die met een lagere voorkennis beginnen aan de lessen tot drie keer meer oefeningen nodig hebben om een acht op tien te halen dan de studenten die met meer voorkennis starten. “Zo krijg je in de praktijk toch een mattheuseffect”, zegt Surma. “De leerlingen met meer voorkennis zitten dus sneller op het gewenste niveau, en kunnen dus ook sneller nieuwe dingen leren.”
Toch is het bemoedigend dat iedereen met de juiste oefening die acht op tien kan halen, tenminste als er voldoende gestimuleerd en geoefend wordt. “Dit onderzoek toont vooral het belang aan van hoge verwachtingen te hebben voor elke leerling”, zegt De Bruyckere. “Te lang werd de invloed van aanleg als iets deterministisch beschouwd, maar het blijkt andermaal dat alle kinderen de capaciteit hebben om in elk domein heel veel bij te leren, met de juiste oefening.”
Volgens Surma moeten de resultaten aanzetten tot reflectie over de vroege opdeling van leerlingen in verschillende niveaugroepen in ons onderwijs, want die komt eerder voort uit de voorkennis van de leerlingen dan hun leercurve. Tegelijk blijft de nood hoog om verlengde leertijd aan te bieden voor de leerlingen die het moeilijker hebben. Met tutoring, bijles en zomerscholen kunnen zij de extra oefeningen maken om op het gewenste niveau te komen. Al varen ouders op dat vlak soms blind, zegt De Bruyckere. “Van heel veel bijlessen weten we op op dit moment niet hoe effectief die zijn. Daar moet meer onderzoek naar gebeuren.”