Zaterdag 10/06/2023

ReportageReizen

De Blues van de Mississippi-delta: een zoektocht naar de roots van Americana

Marvin, ‘the brick man from Clarksdale’, in zijn pick-uptruck bij The Crossroads in Clarksdale, Mississippi. Beeld Emmeline Vandeputte
Marvin, ‘the brick man from Clarksdale’, in zijn pick-uptruck bij The Crossroads in Clarksdale, Mississippi.Beeld Emmeline Vandeputte

In Mississippi werd de blues geboren, in New Orleans groeide de jazz op, en in Memphis besteeg de King zijn troon. Wie het muzikale Amerika wil ontdekken, zo wist Bob Dylan al, reist best langs de oude Highway 61, de weg die grootheden als Elvis Presley, Robert Johnson en Louis Armstrong naar mythische roem leidde.

Ewoud Ceulemans

“The dead don’t know nothin’, and all the livin’ know is they gonna die.” We staan op het kruispunt van Highway 61 en Highway 49, ter hoogte van het schijnbaar zielloze stadje Clarksdale, in de Amerikaanse staat Mississippi. Vanuit zijn witte pick-uptruck wuift een gezette Afro-Amerikaanse man ons toe. Hij stelt zich voor als “Marvin, the brick man from Clarksdale”. Hij legt bakstenen, en als hij dat niet doet, mijmert hij aan dit kruispunt over het leven en de problemen die het met zich meebrengt. “We’ve only scratched the surface of what it means to be human”, zegt hij nog, erop wijzend dat we nog steeds niet hebben geleerd om complexloos samen te leven, “ongeacht de kleur van je huid”.

Even verderop, in de Ground Zero Blues Club, worden dat soort wijsheden ondersteund door bluesy gitaarmuziek. “You can’t tell me nothin’ / That I ain’t already felt / I got a lotta hard times / Under my belt”, hadden we Mark ‘MuleMan’ Massey de avond voordien horen zingen in ‘You Can’t Teach Me Nothin’ ’bout the Blues’. Massey kan het weten: hij leerde de blues kennen in Parchman Farm Prison, waar hij katoen plukte op de plantages die de velden van Mississippi met wit pluis inkleuren. Tot slaaf gemaakte Afrikanen deden tussen deze velden de blues ontstaan, en 150 jaar na de afschaffing van de slavernij is het leven er nog steeds een spel met meer verliezers dan winnaars. “The good Lord must love the blues”, lezen we op een affiche, “or else he wouldn’t have made life so goddamn hard”.

De Mississippi-delta is een van de armste regio’s van de VS: in de school van Clarksdale krijgt 100 procent van de leerlingen een gratis lunch, wegens “economisch benadeeld”. In de plaatselijke wasserette vertelt een moeder van vier ons dat ze “hier al lang weg zou zijn”, als ze geen kinderen zou hebben. “Nothin’ ever happens in Clarksdale. In andere steden langs de Mississippi zijn er nog overstromingen en orkanen, maar zelfs dat gebeurt hier niet.” De straten zijn, zeker op deze regenachtige Thanksgiving Day, desolaat. Geen parades, geen feestvierders, alles is gesloten. Clarksdale lijkt op sterven na dood te zijn, een spookstad met enkel een verleden en geen toekomst. Maar in rauwe en grauwe juke joints als Red’s (“Zorg dat je voordien naar de wc bent geweest”, krijgt mijn lief als gratis tip van een local) en Ground Zero komt het plaatsje ’s avonds tot leven.

“Jullie gaan nu toch nog niet weg?”, zegt een stamgast van Ground Zero streng wanneer we na de set van Massey op het punt staan te vertrekken. “Nu komt Super Chikan. He’s a legend, man.” Hij heeft gelijk. James ‘Super Chikan’ Johnson lijkt wel de vleesgeworden deltablues: zijn stem is rauw en rasperig, zijn gitaarspel lengt de traditie aan met onvoorspelbaarheid. Het is de puurste blues die je kunt vinden. Melancholisch, maar ook weerbaar. Arm aan instrumenten en rijk aan emotie. Super Chikan is de favoriete artiest van filmster Morgan Freeman, die een deel van zijn jeugd in Clarksdale doorbracht en in 2001 een van de drie eigenaars van Ground Zero werd.

Super Chikan, levende legende van de lokale deltablues, in Clarksdale. Beeld Emmeline Vandeputte
Super Chikan, levende legende van de lokale deltablues, in Clarksdale.Beeld Emmeline Vandeputte

Super Chikan is niet de enige local legend van Clarksdale, dat zelfs over een bluesmuseum beschikt. Ike Turner en Sam Cooke werden hier geboren, John Lee Hooker en Muddy Waters hebben hier gewoond. Dik 50 kilometer verderop ligt Dockery Farms, de plantage die op een officieel plakkaat voorzichtig wordt omschreven als ‘Birthplace of the Delta Blues?’ omdat genrepionier Charley Patton er werkte: het is een van de 160 (!) stops op de Mississippi Blues Trail. Net als Parchman Farm Prison, het geboortehuis van Elvis Presley in Tupelo én het kruispunt waar we Marvin The Brick Man en zijn bluesy levenswijsheden vinden.

Het oude tankstation bij Dockery Farms in Mississippi, waar de blues zou zijn geboren. Beeld Emmeline Vandeputte
Het oude tankstation bij Dockery Farms in Mississippi, waar de blues zou zijn geboren.Beeld Emmeline Vandeputte

Volgens de legende is dit immers de plek waar blueszanger Robert Johnson zijn ziel aan de duivel verkocht om gitaarvirtuoos te worden. In songs als ‘Cross Road Blues’, ‘Hellhound on My Trail’ en ‘Me and the Devil Blues’ versterkte Johnson die mythe alleen maar. Op zijn 27ste moest hij zijn rekening betalen, toen hij een fles whisky aan zijn lippen zette die de man van één van zijn vele liefjes vergiftigd had.

The dead don’t know nothin’, and all the living know is they gonna die.

Dylan

Waar Johnson precies begraven ligt, is voer voor discussie, en hetzelfde geldt eigenlijk ook voor wáár hij precies zijn faustiaanse deal met de duivel beklonk. Het kruispunt van Highway 49 en Highway 61 is het bekendst, omdat er inmiddels een monument staat, en omdat Highway 61 al even legendarisch is als Johnson. De autoweg loopt van New Orleans, Louisiana, in het zuiden, tot in de noordelijke staat Minnesota. Daar zag ene Robert Zimmerman het levenslicht, die onder de naam Bob Dylan invloeden pikte van alle groot­heden die Highway 61 hebben bevolkt. “Thunder rollin’ over Clarksdale / Everything is lookin’ blue”, zingt hij niet toevallig in het twintig jaar oude ‘High Water (For Charley Patton)’. En toen hij halverwege de jaren zestig de akoestische folk inruilde voor elektrische blues en ­rock’-’n-roll, doopte hij het iconische resultaat Highway 61 Revisited.

Met dat album als muzikale gids – je kunt moeilijk anders – rijden we zuidwaarts over de tweevaksweg die in grote lijnen de loop van de Mississippi volgt, zo’n 2.260 kilometer lang. Nu en dan passeren we grijze, inwisselbare stadjes, getypeerd door filialen van Burger King, McDonald’s, Dollar General-supermarkten en anonieme dertien-in-een-dozijnmotels die van de snelweg even een steenweg maken. Verder rijden we langs de ontboste akkers van Mississippi, langs eindeloze rijen kruisen die de elektriciteitskabels omhoog houden, tot we langzaam maar zeker de vochtige moerassen van Louisiana bereiken.

null Beeld Emmeline Vandeputte
Beeld Emmeline Vandeputte

De vaak desolate rijvakken van Highway 61 zijn bezaaid met roadkill, meestal wasberen en andere kleine zoogdieren, nu en dan een hert. Slachtoffers van het verkeer voor wie prozaïsch is ingesteld, stille bewoners van een mythische, muzikale weg voor wie eerder poëtisch is aangelegd en met het openingscouplet van Dylans ‘Highway 61 Revisited’ in z’n hoofd zit. “God said to Abraham: kill me a son”, sneert de bard. “Abe said: where you want this killing done? God said: out on Highway 61!

Net zoals de blues zelf is de legendarische autoweg geplaveid met leven en dood, en niet van het ‘vredig in je slaap sterven’-soort. Voor geen enkele tussenstop geldt dat meer dan voor Memphis, Tennessee, een stad die in leven wordt gehouden door een onsterfelijke dode. Het is de stad van de drie koningen, three kings. Burgerrechtenactivist Martin Luther King werd doodgeschoten op het terras van het Lorraine Motel, waar nu het indrukwekkende Civil Rights Museum is gevestigd. Riley ‘Blues Boy’ King, kortweg B.B. King, dompelde er zich onder in de bluescafés van Beale Street alvorens er zijn eigen platenlabel op te richten. En in diezelfde straat keek en hoorde een jonge Elvis Presley zich er de ogen en de oren uit, alvorens de blues aan te lengen met gospel en rockabilly, een miljardenpubliek te bereiken en zich te laten kronen tot de King of Rock ‘N’ Roll.

Elvis leeft voort – een beetje toch – in Graceland, het indrukwekkende landgoed aan de rand van Memphis dat hij in 1957 kocht en waar hij twintig jaar later zijn laatste adem uitblies. Het toilet waarop dat gebeurde, is níét te bezichtigen, maar de private squashzaal waar hij kort voordien een balletje sloeg wel. Net als een immense autocollectie, twee private vliegtuigen en een museum waarin ontelbare jumpsuits en nog meer ontelbare gouden platen tentoongesteld worden.

Er zijn ook kleinere, meer persoonlijke items: oude familiefoto’s, waarop Elvis’ onweerstaanbare charisma al snel duidelijk wordt, en zijn lederen portefeuille. Minder dik dan je zou denken, maar Baz Luhrmanns biopic Elvis heeft eerder dit jaar een groot publiek duidelijk gemaakt dat de King jarenlang werd uitgeperst door zijn knecht, in de gedaante van zijn louche manager Colonel Tom Parker. De meest invloedrijke, unieke performer van de jaren vijftig was al tijdens zijn carrière een product dat geld moest opbrengen, en dat is hij vandaag nog steeds: een bezoek aan Graceland maakt je al snel 80 dollar per persoon lichter, en dan ben je nog niet in een van de gift shops gepasseerd.

In de plaats krijg je wel een gepolijste, opgepoetste kijk in de persoon die Elvis was wanneer hij de wereld niet verblijdde met die rijke baritonstem en hits als ‘Love Me Tender’, ‘Hound Dog’ of ‘Suspicious Minds’. Die persoon was onder meer een tv-junkie met drie schermen in een aparte tv-ruimte (“Elvis wilde drie tv’s toen hij hoorde dat president John F. Kennedy drie programma’s tegelijk keek”, vertelt de audiogids ons), een slave to appearances die zijn huis voortdurend opnieuw liet inrichten, en een moederskindje: de slaapkamer van zijn ouders lag naast de woonkamer in Graceland. “That’s all right, mama, if that’s all right with you.” In de tuin van Graceland ligt de King begraven, naast zijn ouders.

Graceland is het Mekka voor Elvis-­fans, maar in héél Memphis is de King aanwezig. De legendarische Sun Studio, waar Elvis zijn eerste songs opnam en waar ook Jerry Lee Lewis en Johnny Cash een tijdlang kind aan huis waren, is er nog steeds. Bob Dylan zou er de vloer hebben gezoend op de plaats waar de toen nog ongekroonde King stond tijdens zijn opnames. Als Dockery Farms de birthplace of the blues is, is Sun Studio de birthplace of rock ‘n’ roll.

Elvis’ standbeeld staat ook op het iconische Beale Street: ‘The Home of the Blues’, spellen de kleurrijk verlichte poorten aan de uiteinden van de straat, maar vandaag is daar niet meer veel van te merken. “Het is net de Overpoort op zondagavond”, zegt mijn vriendin bij de aanblik van de doodse straat en de vaak troosteloze cafés, waarvan de met neon verlichte uithangborden vooral bedoeld lijken om toeristen binnen te lokken. Door open deuren horen we ‘Despacito’ en Imagine Dragons’ ‘Believer’ door de boxen schallen – het soort generische popmuziek waarvoor een mens de oceaan niet hoeft over te steken. In King’s Palace Café vinden we alsnog livemuziek, maar de nochtans puike cover van ‘That’s All Right’ heeft toch iets wrangs als het voor een vrijwel lege bar wordt gespeeld. Beale Street lijkt een zombie: niet helemaal dood, maar zeker ook niet levend.

‘Not haunted’

Hoe anders is het een kleine duizend kilometer zuidwaarts. New Orleans is een stad die dood zou moeten zijn: gebouwd op een geschiedenis van slavernij, kolonialisme en van generatie op generatie doorgegeven armoede, en bijna volledig van de kaart geveegd toen orkaan Katrina zeventien jaar geleden op de deur kwam kloppen zonder op een antwoord te wachten. Vooral in de desolate buitenwijken zijn de littekens van die ramp nog zichtbaar, en wie New Orleans binnenrijdt, ziet de stad liggen in een dal tussen het immense Lake Pontchartrain en de kronkelende Mississippi, een nederzetting die wordt ingesloten door de immense kracht van de Amerikaanse natuur.

Op de statige kerkhoven vloeien leven en dood in elkaar over, en de inwoners van New Orleans – spreek uit: njoewóhlens – hebben een aanleg voor spiritisme en ander bijgeloof. De creoolse voodoocultuur is inmiddels voer voor toeristen geworden, maar op ‘for sale’-bordjes bij de pastelkleurige houten shotgun houses staat er ‘not haunted’ geschreven, om toekomstige kopers niet af te schrikken.

Veerkracht, levenslust in het aanzien van ellende: het zijn de materialen waaruit New Orleans is opgetrokken. Het beroemde French Quarter bleef grotendeels gespaard van de verwoesting van Katrina en is inmiddels een toeristische hotspot, terwijl het nabijgelegen Frenchmen Street een vaste bestemming is voor elke jazzpelgrim. Muziek is hier overal en wordt bij voorkeur live gespeeld. Of het nu gaat om de smooth jazz van conservatorium­alumni in een hippe wijnbar of de op toeristische giften mikkende deuntjes van straatmuzikanten op Jackson Square: je kunt er niet aan ontsnappen. Jazz komt vanaf elke straathoek naar je toe. Zelfs rouwstoeten worden gevolgd door de second line van een jubilante brassband. De dood is hier een reden om met zoveel mogelijk koperblazers het leven te vieren.

Zulke koperblazers vormen ook de muzikale inrichting van kroegen als Vaughan’s Lounge, waar het bier goedkoop is, de rijst met bruine bonen gratis valt op te scheppen en pianist Jon Cleary tot het vaste clientèle behoort. Op donderdag horen we hem impromptu aansluiten bij Corey Henry & The Treme Funktet, een dag later betalen we 20 dollar om hem solo aan het werk te zien in Saturn Bar, in de wijk Bywater.

Vaughan’s Lounge in New Orleans, Louisiana: een noodzakelijke tussenstop 
voor wie van bier en jazz houdt. Beeld Emmeline Vandeputte
Vaughan’s Lounge in New Orleans, Louisiana: een noodzakelijke tussenstop voor wie van bier en jazz houdt.Beeld Emmeline Vandeputte

Cleary trok als tiener weg uit Engeland. Niet naar New York, niet naar Los Angeles, maar naar New Orleans, om het er te maken als pianist. Hij beroerde sindsdien de toetsen bij B.B. King, Bonnie Raitt en Ryan Adams, in chique studio’s en op grote podia, maar het is hier, in een bruine kroeg bij een anonieme steenweg, dat zijn vingers vol vreugde dansen op het ivoor van een piano die hoorbaar heeft afgezien. Net als de protagonisten van de tijdloze ragtime-, jazz- en bluessongs waarmee Cleary de avond vult. “Het verleden gaat hier niet zo snel voorbij”, schreef Dylan over New Orleans in zijn autobiografie Chronicles.

Jazz- en bluespianist Jon Cleary tijdens een optreden in de ­Saturn Bar in New Orleans. Beeld Emmeline Vandeputte
Jazz- en bluespianist Jon Cleary tijdens een optreden in de ­Saturn Bar in New Orleans.Beeld Emmeline Vandeputte

De jazz in New Orleans is zo oud als de straat – en afgaande op de putten in de wegen, betekent dat: héél oud. Hij werd geboren in Congo Square, een plek die ooit door de native Americans werd gebruikt om de oogst te vieren en nadien de zondagse verzamelplaats werd voor Afrikaanse slaven die er muziek maakten en dansten. Daaruit vloeiden parades, second lines en de muziek voort die in 1917 voor het eerst met de term ‘jass’ werd omschreven. Vandaag ligt Congo Square in het Louis Armstrong Park: Satchmo blijft de ultieme belichaming van New Orleans als jazzstad, en zijn eerste cornet – dichte familie van de bekendere trompet – staat tentoongesteld in het New Orleans Jazz Museum.

Tegelijk is de jazz in New Orleans altijd in beweging. Neem nu de songs die Michael Watson & The Alchemy maandagavond in The Spotted Cat ­Music Club brengen: jazz, zeker wel, maar wel jazz die in een bedje heeft gelegen met de neo-soul waarop Anderson .Paak een patent heeft.

It’s Monday night, y’all ain’t got shit else to do”, zegt Watson ons wanneer maandag al dinsdagochtend is geworden en The Alchemy een einde aan hun tweede set breien. Twee uur eerder zat de kroeg in Frenchmen Street, waar The Alchemy elke maandagavond optreedt, afgeladen vol, maar nu is ze al grotendeels leeggelopen: de laatste klanten zijn muzikanten die na hun eigen sets in andere clubs nog naar The Spotted Cat zijn afgezakt.

Een trompettist sluit zich voor een song of twee aan bij het vijfkoppige combo op het kleine podium en houdt de jazz nog even levend terwijl de naburige straten weer stilaan uitsterven, om een avond later weer uit hun as te herrijzen. “There’s only one day at a time here”, schrijft Bob Dylan nog. “Then it’s tonight, and then tomorrow will be today again.” Louis Armstrong heeft al lang zijn laatste adem uitgeblazen, Robert Johnson zit weer bij de Duivel en the King is dead. Maar langs Highway 61 zal hun muziek nooit sterven.

Ook naar Highway 61?

In Memphis, Tennessee kunt u niet om Elvis’ landgoed Graceland heen. De standaardtour kost 79,95 dollar per persoon (graceland.com).

Op zoek naar nog meer muziekgeschiedenis? Elk uur vanaf 10.30 tot 16.30 uur start een tour door Sun Studio, waar Elvis, Johnny Cash en Jerry Lee Lewis opnamen (sunstudio.com).

In Clarksdale, Mississippi kunt u overnachten in The Shack Up Inn, een motel dat houten huisjes verhuurt (shackupinn.com). Nadien kunt u naar Ground Zero Blues Club: fried chicken op een plastic bord en de betere blues die Clarksdale te bieden heeft (groundzerobluesclub.com).

In New Orleans, Lousiana kunt u elke avond om het even waar een concert bijwonen. In The Spotted Cat Music Club op Frenchmen Street is elke dag jazz te zien (spottedcatmusicclub.com). Het rauwere Vaughan’s Lounge is ook een must: bier voor 3 dollar, gratis rijst met bonen, en excellente jazz. In de Saturn Bar zitten de vaste klanten aan de toog, en barman Philip wijdt maar wat graag nieuw clientèle in – al dan niet met livemuziek op de achtergrond.

Nu belangrijker dan ooit: steun kwaliteitsjournalistiek.

Neem een abonnement op De Morgen


Op alle artikelen, foto's en video's op demorgen.be rust auteursrecht. Deeplinken kan, maar dan zonder dat onze content in een nieuw frame op uw website verschijnt. Graag enkel de titel van onze website en de titel van het artikel vermelden in de link. Indien u teksten, foto's of video's op een andere manier wenst over te nemen, mail dan naar info@demorgen.be.
DPG Media nv – Mediaplein 1, 2018 Antwerpen – RPR Antwerpen nr. 0432.306.234