ColumnFrederik De Backer
Daar, in tegenstelling tot het grote linkse baken van beschaving waar ik nu woon, zegt men wél nog goedendag
Frederik De Backer is columnist.
Vijf jaar geleden stond ik nu wat vijf jaar en een nacht geleden nog Cola Zero was in een emmer te mikken, vandaag giet ik een flûte cava in een bloempot. Ik bevind me in een notariaat, heb net mijn huis verkocht en lust geen alcohol.
Toen ik het destijds erfde, was er een groot gat in de vloer van de badkamer, die er met haar houten wanden en laag plafond uitzag als een Zweedse sauna. Wat een in niets dan eu-klanken gehulde blondine had kunnen zijn, was een bidet. Donkerbruine tapis-plain bedekte vermolmde planken, en een raam op kruishoogte bracht licht. De vensterbank lag vol dode wespen.
Er was één stoof voor het hele huis en zelfs het kleinste peertje moest hopen op de benevolentie van twee plombs. Als je je baard wilde trimmen, deed je dat met een schaar of in het donker. Zodra twee lampen brandden, ging het huis zoemen.
De bedrading en leidingen zijn inmiddels vervangen, net als de badkamer, in die zin dat ik een douche en een wc-pot heb laten installeren in mijn vaders vroegere slaapkamertje van 2 meter op 3. De oude is er nog steeds, net als het gat. En de absente blondine.
In de keuken is het ’s winters kouder dan op de koer. Eén eitje bakken en de condens druipt er van het plafond. Tenzij je hoognodig jezelf wil scalperen is rechtstaan in de kelder geen optie, en op zolder kun je de dakpannen tellen. Geen isolatie, enkel pannen en spleten. Een plankenvloer bezaaid met potten, tobben en glazen, een enkele vod. Ook hier een klein raampje, waardoor ik ooit nummerplaten van dealers probeerde te fotograferen, toen ik nog gaf om gerechtigheid.
Het raampje biedt ook een blik op het braakland waar de ratten die zich doorgaans in de schuur schuilhouden hun déjeuners sur l’herbe nemen, met daarnaast een piepkleine kapel, eigenlijk een muurtje met een venster in, waarachter een ongeïnteresseerd ogend Mariabeeldje de gelovige die op het stenen bankje ervoor heeft plaatsgenomen, in al haar gewijdheid negeert. Meestal zit er een oude man uit een anoniem gebleven Balkanland. Niemand die ooit te weten is gekomen welk, voornamelijk omdat de vrome grijsaard tijdens het prevelen tot dusver nooit enig Engels, Nederlands, laat staan een auë-klank Likerks heeft voortgebracht. Een zonderling figuur, maar liever met hem op een bankje dan met het verspoten skelet waarover een strafblad is gespannen aan de overkant.
Kortom, mijn voormalige woonplaats is niet vrij van gebreken. Maar ze was van mij. Iedereen van vaderskant is er opgegroeid, net zoals 200 meter verderop iedereen van moeders-, en ikzelf nog eens 100 meter verder. Die straat loopt dwars door mijn borst. En daar, in tegenstelling tot waar ik nu woon, in het grote linkse baken van beschaving, zegt men in het voorbijgaan nog wél goedendag.